17 oktober 2016

Geografie als duizenddingendoekje

Afgelopen week zag ik een reportage op televisie over een mijnwerkersstadje in West-Virginia waar de bevolking massaal op Donald Trump zei te gaan stemmen. De naam van het stadje ben ik vergeten, net als die van de actualiteitenrubriek. Het doet er ook niet toe, want ik had het verhaal inmiddels al vaak genoeg gehoord. Half verlaten industriesteden in Ohio, wegroestende mijnwerkersstadjes in West-Virginia; dáár zitten al die Trump-aanhangers. Als je dit ziet, lijken de makers te willen zeggen, dan begrijp je waarom zoveel Amerikanen achter Trump aanlopen.

Het is flauwekul. Voor het grootste deel dan. Want zelfs al zou Trump hoog scoren in dit soort gebieden, dan nog moeten er tientallen miljoenen niet-arme Amerikanen uit niet-leeggelopen steden zijn die voor hem kiezen, anders zou hij nooit een stabiele basis van veertig procent of meer in de peilingen hebben. De mythe van de arme Trump-stemmer is al eerder ontkracht. Tijdens de Republikeinse voorverkiezingen bleek het inkomen van de kiezers die op Trump stemden zelfs hoger te liggen dan het Amerikaanse gemiddelde (link).

En dan toch steeds weer die spooksteden in Ohio en West-Virginia. Alsof een politieke stroming moet worden vastgepind op een handvol herkenbare locaties. Geografie als duizenddingendoekje. Je zag het ook bij Jean-Marie Le Pen in Frankrijk en Pim Fortuyn in Nederland. Tijdens de opkomst van het Front National in de jaren negentig trok iedere journalist naar de volkswijken in Marseille, omdat de partij daar het hoogst in de peilingen stond. Maar de vijftien procent van de Fransen die op de partij stemde, woonde in grote meerderheid niet in zo'n volkswijk. Bij Fortuyn kregen de achterstandswijken (opmerkelijk trouwens hoe weinig je dat woord nog hoort) in Rotterdam en Den Haag veel aandacht. Uiteindelijk stemden 1,6 miljoen kiezers in 2002 op de LPF. De partij moest het vooral hebben van doorsnee-gemeenten in het westen van het land, zoals Aalsmeer, Spijkenisse en Purmerend.

Natuurlijk is geografie belangrijk. Op Amerikaanse verkiezingskaarten kon je in 2008 al zien dat er iets broeide. Bij de overwinning van Obama op McCain schoof een groot deel van het land op in de richting van de Democraten. Maar er was ook een duidelijk afgebakende regio die de andere kant opging: een langgerekte strook over Oklahoma, Arkansas, Tennessee (uitgezonderd steden als Memphis en Nashville) en een deel van Kentucky en West-Virginia waar de kiezers tegen de landelijke trend in méér Republikeins stemden dan in 2004. Toen was dus al zichtbaar dat een deel van de voormalige Democratische aanhang niet meeging in de hoopvolle boodschap van Obama, en ook dat deze groep het grootst was in relatief arme en blanke gebieden.

Maar een geografisch patroon is nog geen verklaring. Ook niet voor de opkomst van Trump. Voor zijn populariteit zijn ongetwijfeld economische en sociaal-culturele oorzaken te vinden die zich op sommige plaatsen sterker voordoen dan op andere: de armoede op het Amerikaanse platteland, het sentiment in de ‘tussenliggende’ staten dat alleen de grote steden aan de kusten er toe doen. Maar waarom stemmen de bewoners in die gebieden dan uitgerekend op een New Yorkse miljardair? Waarom kiezen tientallen miljoenen Amerikanen - van wie de grote meerderheid niet arm of werkloos is en niet woont in een verpauperde industriestad  - voor een leider die xenofobie, agressie en complotdenken tot de kern van zijn boodschap maakt? Laten we de meest voor de hand liggende verklaring niet over het hoofd zien: omdat ze het met hem eens zijn.

Geen opmerkingen: